De kapel van de ambacht der schilders in het domein van het Sint-Jozefinstituut Zilverstraat 24-26 in Brugge.
1. Geschiedenis:

Het schildersambacht omvat verschillende ambachten: de voornaamsten zijn: de kunstschilders, glazenmakers en de zadelmakers. In 1427 werd een ambachtshuis aangekocht, aan de noordzijde van de latere kapel met een uitgang naar de Zilverstraat. In 1450 werd de kapel opgericht ten zuiden van het ambachtshuis met een uitgang naar de Noordzandstraat. (zie hiernaast onder het nr. 20 op de kaart van Marcus Gerards 1562 )

   

 

schilderskapel luchtfoto 3

Het ambachtshuis is nu verdwenen , misschien liggen de fundamenten nog onder de gebouwen van het huidge Sint-Jozefinsituut. De kapel, in 1887 herbouwd als een neogotische kapel, zit nu ingekapseld in de gebouwen van Sint-Jozefinstituut

het nunnegat met zicht op de kapel

De doorgang naar de Noordzandstraat bestaat nog, in de volksmond “het Nunnegat” genaamd.

Gezien de nabijheid van van het Prinsenhof maakten de hertogen van Bourgondië er gebruik van .
Zo beval Filips de Goede de fondatie voor de jaarlijkse missen voor de ridders waaronder de heer de L'Ile Adam, die sneuvelden bij de opstand van de Bruggelingen tegen de hertog in 1437 bij de Boeveriepoort, te verplaatsen van de Juliaanskapel naar de schilderskapel.. Die missen werden gelezen tot 1797, toen de Fransen de kapel sloten.

De kapel werd in de loop van haar geschiedenis royaal begiftigd.
De heer Guillaume de Montbléru was een van de weldoeners en werd bij zijn dood begraven in de kapel en bij de herbouw van de kapel in 1887 herbegraven voor het hoofdaltaar.
Aan het hoofdaltaar hingen twee schilderijen van Lanceloot Blondeel

schilderij Sint-Lucas schildert OLV met kind

Dit schilderij hangt nu in de Sint-Salvator
kathedraal. Het stelt OLV voor tussen de patroonheiligen van de schilders: Sint-Lucas
en die van de zadelmakers: Sint-Elooi.

Dit paneel stelt Sint-Lucas voor die OLV schildert. Dit schilderij hangt nu in het Groeninge museum.

Dat de schilderskapel en de schilderijen erin wereldbekend waren kunnen we opmaken uit het
“dagverhaal zyner Nederlandsche reize” van Albrecht Dürer uit 1621.
Hij beschrijft zijn bezoek aan Brugge,waarbij een bezoek aan de Schipperskapel niet mocht ontbreken.

uitreksels uit Albrecht Durers dagverhaal Uit Albrecht Dures dagverhaal 2
glasraam Sint-Michiel en Sint-Joris

Ook de glazenmakers lieten zich niet onbetuigd en schonken een enig mooi glasraam, dat Sint-Michiel en Sint-Joris voorstelt. De schilderskapel kon dit glasraam vrijwaren voor de vernieling in de beeldenstorm. Nu bevindt zich dit raam uit de Middeleeuwen in het Gruuthusemuseum.

 

Dit is nog niet alles. Het schilderij dat Margareta, de vrouw van Jan va Eyck voorstelt en eigendom was van de ambacht werd jaarlijks op Sint-Lucasdag in de kapel tentoongesteld. Uitgaand van het feit dat het eigenaardig is dat alleen het schilderij van de vrouw van Jan van Eyk zou zijn tentoongesteld, vermoedt men dat er ook een zelfportret van Jan van Eyck moet hebben bestaan, maar dat het werd gestolen (er is geen bewijs daarvoor tot nog toe) . Zou het vergelijkbaar zijn met het schilderij van de man met de rode tulband, waarvan men vermoedt dat het een zelfportret is en dat zich nu in Londen bevindt ?

In 1798 sloegen de franse bezetters de kapel en het ambachtshuis aan en verkochten het bij openbaar opbod aan een zekere François Van Praet..
Het ambachtshuis werd verhuurd aan een klerk van de ambacht en later gesloopt om opgeslorpt te worden in de gebouwen van het Sint-Jozefinstituut..
De kapel werd in gebruik genomen door het Broederschap van de “Gelovige Zielen”. Dit broederschap kwamen al bijeen in de schilderskapel sinds 1726 en hielden er hun diensten. Gedurende de regeerperiode van Jozef II werd het broederschap opgeheven, dan weer opgericht om dan weer verboden te worden door de franse bezetters en om dan tenslotte weer te verschijnen in de schipperskapel in het begin van de 19de eeuw.

In 1814 werd de kapel en het domein gekocht door de zusters Colettienen , die daarna definitief verhuisden naar hun klooster in de Colettienenstraat .
In 1841 vestigden de zusters van de H.Jozef zich daar na hun huis en kapel in het Hoogste van Brugge verkocht te hebben aan de zusters Redemptoristinnen, in afwachting van hun verhuis naar de Katelijnestraat. Ter dier gelegenheid werd een klokje in de toren gehangen. Voor een klokketoren moest speciaal toelating gevraagd worden en werd beschouwd als een voorrecht.

In 1842 werd er gestart met een “Spellewerkschool” en een school voor burgerkinderen en in 1870 met een kostschool.
In 1887 werd de kapel verbouwd in de neogotische stijl en er werden meer venster voorzien.

De beschilderde sarkofaag, die in het midden van de hoofdbeuk werd gevonden en die van de hierboven vermelde heer de Montbléru bleek te zijn, werd verplaatst naar het hoofdaltaar.

Ook in 1887 werden de 2 authentieke beelden uit de Calvariegroep van de kapel : de H.Maagd en de heilige Johannes verplaatst naar de “Calvariekoer”. Toen werd de waarde van deze beelden niet onderkend.

De beelden dateren van begin 17de eeuw en werden door de eerste bisschop van Brugge monseigneur de Curtius (de Corte) besteld voor de Sint-Donaaskerk. De bisschop stierf in 1667.

Hiernaast een detail uit het schilderij van Jan Baptist Van Meunincxhoven van het interieur van de Sint-Donaaskerk. Op het schilderij zijn de beelden gepolychromeerd. De beelden zouden gered geweest zijn uit een brand. Anderzijds werd ook dikwijls later de polychromie verwijderd. Het gezicht van Johannes is op het schilderij anders georienteerd. Toch is de overeenkomst treffend.
De schilder heeft natuurlijk wel artistieke vrijheid om wat het verschil te maken of werd het beeld gerestaureerd? .

Rond 1800 , na de afbraak van de Sint-Donaaskerk,werden de beelden verhuisd naar de Sint-Walburgakerk.
In 1814 werden ze geschonken aan de zusters Colettienen die toen in de Ziverstraat gevestigd waren.
Toen ze in 1841 verhuisden lieten ze de beelden over aan de zusters Jozefienen. Bij de “modernisering” van de kapel in 1961 werden ze terug in de kapel geïntegreerd om tenslotte bij de ombouw naar een polyvalente ruimte rond 2000 in de kloostergang een plaatsje te krijgen.

In 1930 werd gestart met handelsonderwijs en in 1962 met een humaniora.
In 1961 wordt de kapel heringericht naar het ontwerp van architect M. Vermeersch, waarbij de midden pilaren werden verwijderd en een vals plafond werd aangebracht, waardoor de kapel ten dele verminkt werd .
Nu wordt de kapel gebruikt als polyvalente ruimte.

2. Beschrijving van de kapel na de verbouwing in 1887

Ter gelegenheid van de verbouwing werd het grondplan van de oude kapel opgemeten, waarop de kapel in neogeotische stijl werd herbouwd.
.Bemerk ook het graf van Guillaume de Montbléru in het schip.

 

 

Hieronder de schets die de bouwaanvraag van uitmaakte voor de neogotische verbouwing van de kapel.

Zicht op het neogotisch interieur van voor de verbouwing van 1961 vanaf het doksaal: hier nog met de drie pilaren. In 1961 werden de pilaren weggenomen en de last overgebracht op de
steunberen

zicht op zijbeuk met het Maria-altaar

zicht op de hoofdbeuk. Bemerk de plafondschilderingen die bewaard zij gebleven

De huidige kapel gezien vanaf de ingang van het “Nunnegat” met de uitkragende fries onder de kroonlijst.

De tweeledige spitsbogen zijn aan de buitenzijde behouden maar aan de binnenkant deels afgedekt.

De brandglazen zijn nieuw en zijn het werk van de Brugse glazenier Cyriel Maertens

zicht op het koor van de kapel

zicht op het koor van de kapel

Zicht op het vernieuwde interieur met de Calvariegroep toen de kapel nog werd gebruikt voor de kerkdienst

het interieur na de ontwijding, gebruikt als multifunctionele ruimte

Hiernaast de bewaarde beschilderde houten zoldering

.Bemerk ook de aanzet van de bovenkant van het vals plafond en van de opgemetste binnenkant van de spitsboogvensters

De prachtig beschilderde en bewaarde kruisbooggewelf de zoldering van het koor

De originele gotische schildering van de Engel Gabriël die troont boven het troosteloos vals plafond.
De muurschilderingen dateren uit 1898 en werden volgens de teksten van het Sint- Jozefinstituut door Coucke geschilderd.
Hoogstwaarschijnlijk is hier Samuel of Eloi de zoon van Samuel Coucke, de beroemde Brugse glazenier uit de korte Vulderstraat bedoeld.

ook het Sint Jozefbeeld boven de ingang van het Nunnegat in de Noordzandstraat, het steegje dat naar de kapel leidt, is vermeldenswaard, vermoedelijk van de hand van de beeldhouwer Pieter De Wispelaere

Er treedt wel enig verval op in de bedaking

 
3. De motivatie voor bescherming van deze kapel.

 

Het straatbeeld is, gezien de kapel volledig is ingekapseld door de omringende gebouwen van het Sint-Jozefinstituut, van minder belang. Toch is het steegje in de Noordstraat (in de volksmond : het Nunnegat) dat leidt naar de kapel wel straatbeeldbepalend en geeft het ook de historisch situatie weer zoals weergegeven op de kaart van Marcus Gerards (zie p1). Het is daarom van belang in kader van het middeleeuws stratenplan dat dit steegje behouden blijft. Brugge had verschillende van die straatjes, waarvan er nog enkele bewaard zijn.

Historisch gezien is de kapel een pareltje. Zoals de heer Jozef Penninck, de bekende heemkundige het uitdrukte: “Heden ten dage herinnert enkel nog de verbouwde kapel aan de vroegere luister van het illustere ambacht van schilders, beeldemakers en zadelaars van Brugge”.
Jozef Penninck vergeet nog de glazeniers te vermelden .

In de rubriek “Geschiedenis” hebben we aangetoond dat de kapel gebouwd in 1450 verbonden is met het wel en wee van de vermelde ambacht inzonderheid die van de schilders. Ze doorstond de beeldenstorm maar kende dezelfde neergang als haar ambachten om na de strubbelingen van de franse bezetting weer opgang te maken als kloosterkapel van de zusters Colettienen en tenslotte van de zusters Jozefienen.

Verschillende kunstschatten hebben hun oorsprong in deze kapel en zijn nog bewaard in diverse musea van de stad, waardoor de band met deze kapel en haar ambacht nog in de herinnering blijft. Die band is belangrijk in het globale Brugs Verhaal.

Er is ook de band met de de Bourgondische hertogen, die vlakbij in het Prinsenhof resideerden en de vroegste “toeristen” zoals Albrecht Dürer.

Op het gebied van architectuur is de kapel, meegaand met de toenmalige stijl in 1887 in een neogotisch kleedje gestoken, maar de fundamenten en de indeling bleven behouden. De neogotische kapel is behalve de indeling zeer representatief voor die stijl. Hetzelfde gold ook voor het interieur.
Het interieur werd echter in 1960 opnieuw aangepast aan de tijdsgeest en soberder ingericht, waarbij de bepaalde neogotische elementen werden verdoezeld maar niet vernield.
Rond 2000 , weer in het kader van de tijdsgeest van de ontkerkelijking werd de kapel ingericht als polyvalente ruimte zonder al te grote ingrepen. De meeste parafernalia zoals de authentieke beelden van de Calvarie uit de 17de eeuw werden wel verwijderd.

Om al die redenen is het wenselijk dat de kapel beschermd wordt zodat een uniek stukje Brugge bewaard blijft als levende en blijvende herinnering voor de de generaties die nog komen. Het is ook wenselijk om bij de bescherming te voorzien dat bij een toekomstige restauratie van de polyvalente ruimte de kapel zo gerenoveerd wordt dat de bewaarde elementen van de neogotische kapel goed tot uiting komen.

 

Bronnen:

J. Penninck: Historisch kader van de schilderskapel in de Zilverstaat in Brugge
Inventaris v an het Vlaams cultuurbezit: Bouwen door de eeuwen heen deel 18na
Pol Martens: vele foto's en teksten over het Sin-Jozefinstituut, waarvoor onze dank
Ad. Duclos: Bruges, Histoires et Souvenirs