In 1857 werd Jacques geconfronteerd met een waterafvoerprobleem. De stad was werkzaamheden begonnen om de houten brug aan de Oostmeers over de verbindingsgracht te vervangen door een bredere stenen brug. Daarvoor hadden zij de verbindingsgracht op verschillende punten afgedamd en droog gelegd met "batardeaux", dat zijn tijdelijke droogleggingsdammen. Maar de stad had die batardeaux niet tijdig en niet volledig weggenomen. Gevolg: problemen op de blekerij. Het BBG dat de eigenaar was, eiste van de stad om de verbindinsgracht terug op zijn oorspronkelijke diepte en breedte te brengen. De inspecteur van de stedelijke goederen architect Isodore Alleweireldt werd erbij geroepen. Zijn conclusie was dat het algemeen waterpeil door de buien de laatste tijd enorm gestegen was en dat daardoor de batardeaux niet allemaal konden weggenomen worden. Er moest gewacht worden tot het waterpeil gedaald was. Het voorval duidt aan dat een blekerij zeer afhankelijk is van toevoer en doorstroming van het water.
In 1869 (26 juli) werd een pachtovereenkomst gesloten voor de notaris De Busschere voor de periode 1870 t.e.m. 1879, met een pachtprijs van 675 Frank/jaar. De blekerij was in de "Infirmerie de la Vigne" gekend als art. 102. Maar Jacques werd geconfronteerd met de inkrimping van het echte bleken van het vlaslinnen en de overgang naar het bleken van "wastelinnen" (waswitgoed). Een nog grotere omwenteling voor de blekers van de Begijnhofsite was de komst van het Gasthuis Sint-Antonius voor bejaarde vrouwen in de jaren 1880. De studie voor de bouw ervan ving aan in de jaren na 1870.
Al in 1878 dook het gevaar op van onteigening wegens de bouw van het Gasthuis. In de zitting van het BBG in 1878 werd gesteld dat de grenzen van de blekerijen van François Van Vyve C1019 aan de Zonnekemeers en van Jacques Bekemans C999, die palen aan het terrein waar het gasthuis gebouwd zal worden, gewijzigd zullen worden. Dit gebeurde in verband met de grachten (opvulling van de grachten en drainage) en de wegenaanleg (grenzen aan openbare straat). De gronden zullen een meerwaarde realiseren gezien de verandering in bestemming. Er werd beslist om tegen 3 juni 1878 aan te kondigen dat de bleekweiden onttrokken zullen worden aan het huidig (semi-)publiek karakter ervan. De blekers François Van Vyve en Jacques Bekemans mochten voorlopig met stilzwijgend verlenging van hun pachtcontract hun activiteiten na 1879 verder zetten tot anders "verorderd" met de gewijzigde grenzen tot eind 1887 en voor dezelfde pachtprijs van 675 Frank/jaar.
In 1886 vroeg Jacques een vergunning aan de stad voor een stenen omheiningsmuur aan de kant van de nieuwe Gasthuisstraat. Die liep nu vlak naast zijn huis en hij was daardoor verplicht om ook 's nachts bewaking te voorzien. Hij had al rond 1880 een vraag ingediend bij het BBG om een stenen omheining voor zijn blekerijgebied te voorzien langs de Oostmeers, waarschijnlijk wanneer de blekersgrachten gedempt werden en de nieuwe straat werd aangelegd. De Koegatstraat had een poort en een afsluiting die de achterliggende bleekweiden afschermde. Met het verdwijnen van het Koegat en afsluiting bleef het onbebouwde deel van de bleekweiden onbeschermd achter.
Ook de bleekweide langs de Oostmeers kreeg een omheiningsmuur. Hieronder een pentekening van A. Heins uit het Rijksarchief Brugge, Collection National. Ze stelt de Oostmeers voor op het einde van de 19de eeuw (voor 1889). Rechts zien we de muur die de bleekweide C999 afscheidt van de straat. Hoogstwaarschijnlijk getekend vanaf de brug van de Oostmeers over de verbindingsgracht en juist aan de Garsoensstraat links.
In hetzelfde jaar 1886 vroeg het BBG zelf aan de stad een vergunning voor een afsluithekken aan de "Steert van het Begijnhof" nu de meeste huisjes daar afgebroken waren. Door de aanleg van de Gasthuisstraat kwamen ook die terreinen onbeschermd te liggen.
Vorige pagina --- Volgende pagina
Klik hier voor de overige pagina's: