Charles Saison ging op zoek naar andere mogelijkheden en liet tenslotte zijn oog vallen op de blekerij aan de Koegatstraat C8/78 ten zuiden van het Begijnhof. Die blekerij werd intussen door de familie De Scheemaeker in 1861 verlaten. Hij liet rond 1864 eerst verbeteringen en vergrotingen uitvoeren aan de blekerij, deels ten laste van hemzelf (291 frank), deels ten laste van het BBG (Bestuur der Burgerlijke Godshuizen, voor 1323 frank). De aanpassingswerken waren gebaseerd op een lastenboek dat al in 1860 werd goedgekeurd.
Hieronder een grondplan van het blekershuis in 1864. Gevelplannen zijn niet beschikbaar. Vergelijk
met de uitsnede van het kadasterplan van 1811. Hierop is het zuiden naar boven gericht.
Pas in 1865 was Charles Saison er geregistreerd. In 1869 onderschreef hij een notariële pachtakte met het BBG voor 9 jaar te beginnen op 1 januari 1870 tot 31 december 1878 voor 1000 frank/jaar. Hij nam ook een boomgaard over en breidde die uit tot 57 fruitbomen. Daarnaast vormde hij bleekweiden om tot zaailanden, o.a. voor haver. Al die activiteiten duidden erop dat hij geen echte blekerij activiteiten meer uitoefende.
In 1878 waren de plannen voor het instituut voor ongeneeslijk zieke vrouwen (zoals het instituut in die tijd in de documenten commissie van het BBG werd genoemd) al zover gevorderd dat enkele concrete voorbereidende maatregelen zich opdrongen. Architect Delacenserie was ondertussen als architect en bouwmeester aangesteld. Er werd beslist dat het instituut zou gebouwd worden op het terrein bezuiden het Begijnhof. Een van de eerste maatregelen was het rooien en vrijmaken van het ganse terrein. Het terrein moest immers opgehoogd en genivelleerd worden. De bestaande gebouwen moesten ook bijtijds afgebroken worden. Men wilde dat zo snel mogelijk doen om op tijd met de bouw te starten. Van de stad uit was er ook een urgentie, want men wilde het Minnewater baggeren en de baggerspecie op een economische wijze storten op de te verhogen gronden.
De oude situatie van de blekerijen van het Begijnhof. Noorden is naar rechts gericht.
De blekerij van Saison is aangeduid aan punt A.
Het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen besliste daarom om de pachtovereenkomst met Charles Saison al in juli 1878 te verbreken, alhoewel die gold tot 31 december 1878. Charles Saison legde zich daar niet zomaar bij neer. Hij gaf aan dat hij recht had op de pacht tot einde 1878. Bovendien vroeg hij een compensatie voor de verbeterings- en vergrotingswerkzaamheden in 1864-1866 die hij voor een groot deel op zijn kosten had laten verrichten. Hij beweerde ook dat zijn cliënteel sterk was verminderd sedert het bekend worden van de herbestemming van de blekerijterreinen. Hij wilde ook nog de opbrengst van zijn boomgaard en de haver verwezenlijken. Verder wilde hij ook een vergoeding voor de fruitbomen die hij betaalt had aan zijn voorganger Isselé.
Via een nota bevestigde Jean Banckaert in 1869 dat hij zijn fruitbomen overgelaten had aan de familie De Scheemaeker, maar dat deze de fruitbomen nog niet betaald had en dat Saison dan maar de som vereffend had. 1869 was het jaar waarin de notariële akte door Saison werd ondertekend voor de periode 1870-1878.
Maar ook het BBG zette zich schrap: Saison had een belangrijke voorwaarde van het contract overtreden, namelijk het "scheuren van de garzingen". D.w.z. het omploegen van de bleekweiden voor landbouw. Zij stelden ook vast dat Saison de blekersactiviteiten in werkelijkheid niet meer uitoefende omdat hij de elementaire werktuigen voor het bleken niet meer bezat en dat de blekerijgebouwen verwaarloosd waren. De grachten en sluisklokken waren ook niet meer onderhouden.
Hierboven een uittreksel uit het deurwaarders-exploot. De deurwaarder deelde mee op verzoek van het BBG dat Saison omwille van de reeds gemelde feiten vervallen was van zijn rechten als pachter en dat hij het verpachte goed moest ter beschikking stellen van het bestuur tegen 15 juli 1878. UIteindelijk was er toch nog een compromis gevonden, namelijk dat de eisen van Saison ter waarde van ongeveer 500 frank gecompenseerd werden door de nog verschuldigde pacht voor het eerste semester voor het zelfde bedrag. Bovendien mocht hij tot 7 september 1878 zijn oogsten binnen halen. Dat was ook de datum waarop het BBG de betrokkenen van de bouwwerken verwittigde dat de werkzaamheden voor het ophogen en het nivelleren van het terrein konden starten.
De betrokken firma's stelden voor dat er best een "gardien", een soort bewaker, aangesteld werd om het terrein en alle materieel in het oog te houden, gezien er geen omheiningen of andere beschermingselementen aanwezig waren. We veronderstellen dat de familie Van Massenhove uit Steene, die volgens het bevolkingsregister in 1879 het huis van de blekerij van het Koegat C8/78 betrok, aangesteld werd om die taak te vervullen. Analoog werden enkele huizen uit "de staart" van het Begijnhof, die ook zouden afgebroken worden, ter beschikking gesteld van het personeel van de bouwwerken. De familie Massenhove verliet het huis in 1880 en ging terug nar Steene.
Eindelijk viel dan definitief het doek voor de blekerij van het Koegat in 1881. Jacques Bekemans zag nog een kans om de fruitbomen en de haag van die blekerij te kopen. Het is duidelijk dat de blekers zelf ook al hadden ingezien dat het bleken met water en zon zijn beste tijd had gehad. Men kon het hen dan ook niet kwalijk nemen dat zij naar andere opbrengstmogelijkheden op de bleekweiden hebben gezocht. Men kan vermoeden dat het BBG dat ook moet hebben ingezien, maar de zaak niet had opgevolgd. De komst van de Zusters van Liefde heeft de afgang van de blekerijen daar versneld en het BBG heeft gretig gebruik gemaakt van die opportuniteit om het zuidelijk gedeelte te gelde te maken.
Vorige pagina --- Volgende pagina
Klik hier voor de overige pagina's: