Nog in 1910 werd een nieuwe pachtakte overeengekomen tussen Maurits De Wispelaere (°1883 +1912) en het BBG voor 18 jaar ten belope van 800 Frank/jaar. Grote herstellingen zouden ten laste zijn van het BBG, kleine voor de pachter. De pachter Maurits wilde bepaalde nieuwe "opbouwingen" doen en veranderingen aanbrengen. Hij had daarvoor volgens het contract de toelating nodig van de BBG en liet daarvoor een plan op zegel maken. Alles moest klaar zijn vóór 1912.
Uit de plannen bijgevoegd aan de notariele pachtakte van 1910 kunnen we alvast de bestemmingen van de verschillende ruimtes opmaken. Hieronder het algemeen plan. De tekst op het plan beschrijft de in 1910 bestaande situatie en daarnaast de in het nieuwe contract aanvaarde wijzigingen. Bovenaan ligt de Oostmeers, in de knik loopt de verbindingsgracht, links ligt de Professor Dr. Joseph Sebrechtsstraat.
Op de volgende foto van rond 1912 (A.Watteyne) ziet u de blekerij vanaf de kant van het Begijnhof. Dit was dus eigenlijk de voorkant van deze gebouwen.
In de oorlog 1914-18 werd de Oostmeers gebruikt als "Abmarschweg" voor de Duitse soldaten. Dit leverde enkele foto's op die de toestand van de gebouwen daarlangs vastlegde. O.a. een opname van de blekerij-wasserij De Lelie van Maurits De Wispelaere. Merk op dat het blekershuis langs de Oostmeers toen weing vensters had, omdat dit dus eigenlijk de achterkant van de gebouwen was.
In 1910 trad Maurits in het huwelijk met Marie Emma Quintyn (°1887 +1968). Maurits werd dan meester bleeker genoemd. Ze kregen 2 kinderen: Robert (°1911) en Simonne (°1912). Marie werd dan bleekster genoemd. In 1912 stierf Maurice echter en het BBG besloot dat Marie Quintijn gerechtigd was de blekerspacht onder het lopende contract voort te zetten aangezien het contract was afgesloten met beide echtgenoten.
In 1914 vroeg de weduwe van Maurits De Wispelaere de werkplaats (strijkkamer en strijkmachine) van de blekerij te mogen vergroten, in de plaats van de veranderingen die afgesproken waren met haar man en waartoe ze verbonden was volgens de pachtakte van 1910. Ze kreeg de toelating, maar alle kosten waren te hare laste. De tussenmuur mocht gesloopt worden mits de nodige voorzorgen te nemen voor de stabiliteit (op haar kosten allemaal natuurlijk). Ze wilde ook een overdekking van het spoelkot, maar dat was al begrepen in de pachtakte art. 5 en dus was ze er al toe gebonden omdat de afwerking van de opgesomde veranderingen in het pachtcontract moesten afgewerkt zijn vóór 1912.
In 1923 werd de pacht verhoog van 800 Frank/jaar naar 1600 Frank/jaar. Marie ging niet akkoord. Blijkbaar was die verhoging te wijten aan het niet volgen van bepaalde afspraken. Blijkbaar had Marie de ruimtes bergplaats en stal omgevormd tot woning en onderverhuurd aan haar ouders voor 100 Frank/jaar zonder toestemming van het BBG. Zij beweerde dat onderverhuring ook al door haar voorgangers werd gedaan. Ze erkende dat dit voor haar een voordeel was en bleek bereid om eventueel die onderverhuring te ontbinden, die ten andere elk jaar kon opgezegd worden. Zij benadrukte dat ze voldaan had aan al haar verplichtingen. Zij verstond niet dat de wet het verbreken van een getekend en geregistreerd pachtcontract kon toelaten.
Vorige pagina --- Volgende pagina
Klik hier voor de overige pagina's: