In het zuiden van het centrum van Brugge kwamen vroeger tot aan het begin van de 20ste eeuw heel wat blekerijen voor. De eerste kadasterregistratie van blekerijen dateert uit 1580, maar hun geschiedenis gaat heel wat eerder terug. De blekers, hun families en de gronden en gebouwen die ze gebruikten, hebben hun stempel gedrukt op de Brugse geschiedenis. Daarom leek het ons opportuun om hun geschiedenis hier weer te geven.
Het is belangrijk om eerst iets te vertellen over de blekersstiel. De bedoeling van het bleken is om natuurlijk grauwe linnendoek witter te maken. Het bleken maakt deel uit van de werkzaamheden voor het veredelen van vlasweefsels: het linnen of lijnwaad.
Spinnen en weven van vlas was in West-Europa al bekend vanaf het derde millenium voor onze jaartelling. Vooral het linnen van de Keltische Morini was bij de Romeinen gegeerd. De noordzeekusten zijn namelijk ideaal voor de vlasteelt. In Vlaanderen kwam de productie en de export maar laat op gang gezien o.a. de concurrentie van de lakennijverheid in de middeleeuwen. Pas in de 16de eeuw komt de linnennijverheid in Vlaanderen goed op gang en bloeide in de 18de eeuw. Na de Franse bezetting begin 19de eeuw tot het begin van de 20ste eeuw begon de linnenproductie weer te verflauwen, door het in ongebruik geraken van de natuurlijke linnen weefsels en dus had ook de blekerij zijn beste tijd gehad.
De achterkant van de blekerij van Aimé Bekemans in de Peterseliestraat.
Eerst werden de linnen lappen gemerkt, gesorteerd en gewogen. Vervolgens kon men starten met het logen van het linnen. Loog was oorspronkelijk een filtraat van witte as van hard hout in water, waarmee men een sterk basische oplossing bekomt. Later werd dit vervangen door potas, het mineraal kaliumcarbonaat dat dezelfde werking had, en uiteindelijk door bleekloog, de alom bekende "eau de javel". Het logen gebeurde door de lappen in grote kuipen met steeds warmer loogwater te overgieten en weer af te tappen. Hiermee worden de vezels ontdaan van natuurlijke vetten en kleurstoffen.
Het logen duurde over het algemeen een dag lang en was een riskante fase in het bleekproces, omdat hierbij gemakkelijk de vezels konden worden aangetast. Er waren speciale loogers nodig die dit proces goed beheersten, want te heet, te lang in het loogbad, te sterk loog en andere fouten konden alles bederven. Het was een kwestie van ervaring om dit werk goed te doen. Daarna werden de lappen linnen gewassen en gespoeld in stromend water en uitgewrongen. Dat wringen gebeurde met de wringbok, aangedreven door een rad.
Het washuis van Bekemans rond 1900. Bemerk de aandrijfriemen komende van de stoommachine.
Vervolgens werden de lappen gebleekt op de bleekweiden. De net gespoelde lappen werden uitgespreid op de weiden en vastgepend. De zon deed vervolgens haar werk, door met haar stralen vrije zuurstofatomen te vormen die zich verbinden met water tot waterstofperoxide, die de onreinheden afbreekt. De lappen mochten daarbij niet opdrogen, om het proces te laten voortduren en om inbranding van de zon te vermijden. Daartoe werd het linnen voortdurend begoten met schoon water, dat met de gieter of hoosspaan uit de nabijgelegen sloten werd geschept en over de lappen gegooid. Een sterke knecht kon met de hoos het water wel 15 meter ver werpen.
De lappen bleven zo op de bleekweiden liggen afhankelijk van de hoeveelheid zonneschijn die men kreeg. Dat kon tot wel tien dagen lang duren. Daarna werd het linnen oorspronkelijk behandeld in een zuurbad met verzuurde melk, wat later vervangen werd door verdund zwavelzuur of zoutzuur. Ook dit was een riskante fase in het proces, om te vermijden dat het linnen niet zou beginnen rotten. En ook hierna weer werden de lappen grondig gespoeld in stromend water en uitgewrongen.
Dit proces van logen, spoelen, bleken, zuren en spoelen kon herhaald worden naargelang de gewenste kwaliteit die men wilde behalen. Voor de witste kwaliteit linnen was er nog een blauwselbad voorzien om de witte kleur nog verder te accentueren. Tot slot werden de lappen grondig gedroogd en opgeplooid.
Vanwege de noodzaak voor voldoende krachtige zonneschijn duurde het bleekseizoen maar kort: van maart tot begin oktober. Er werd daardoor ook intensief gebruik gemaakt van seizoensarbeid. Na het bleken werd het linnen terug naar de lijnwaadweverijen verzonden om verder afgewerkt te worden, meestal in het Kortrijkse maar ook in het buitenland. In de wintermaanden lag het bleken stil wegens te weinig sterke zon en werden de grachten en de bleekweiden gereed gemaakt voor het volgende bleekseizoen.
Klik hier voor de overige pagina's: